Op een dag had ik, tijdens het avondspits, in Amsterdam Noord een klant opgehaald. Ik was op weg naar de IJ-tunnel. Aan de andere kant van de IJ-tunnel, nog voor de Stopera, moest ik ook nog een klant ophalen en dan kon ik ze beide naar hun eigen huis brengen in Amsterdam West.
Ik reed nog in Amsterdam Noord op de Nieuwe Leeuwarderweg en zag een grote vrachtwagen voor mij rijden. Naar mijn idee was hij te hoog geladen om door de IJ-tunnel heen te kunnen, maar ik ging er vanuit dat de chauffeur van de vrachtwagen de exacte hoogte van zijn lading wel zou weten. Maar helaas, hij wist die waarschijnlijk niet.
Toen hij door de hoogtedetectiepoort van de IJ-tunnel reed, sprongen alle stoplichten op rood. De slagbomen gaan ook gelijk omlaag en niemand kan meer verder. Helaas voor mij was dat op het stukje dat ik ook de Nieuwe Leeuwarderweg niet meer af kon. Er zat voor mij niks anders op dan de planning te waarschuwen dat ik voorlopig niet meer verder kan rijden en dan maar wachten tot de IJ-tunnel weer open gaat. Of op de aanwijzingen van de politie om te mogen keren en zo de Nieuwe Leeuwarderweg te verlaten. Maar daar is tijdens de spits weinig kans op.
“Ik sta vast voor de IJ-tunnel. Er was een vrachtwagen te hoog en nu staan alle stoplichten op rood en de slagbomen zijn omlaag. Kan jij de klant, die ik aan de andere kant van de IJ-tunnel zou ophalen, bellen en zeggen dat het wat later word? Of beter nog, kan je een andere auto sturen?”
“Hoezo?” vroeg de man van de planning.
“Dat vertel ik je net . . . Er was een vrachtwagen te hoog en . . .”
“Ja, ja . . . Ik had je wel verstaan. Kan je niet achteruit en dan bij de eerste afslag de weg af en dan via de Schellingwoudebrug rijden?”
“Natuurlijk kan dat, maar denk dat de auto’s achter mij er niet zo blij mee zijn. Ze zullen dan wel wat deukjes oplopen.”
“Natuurlijk kan dat, maar denk dat de auto’s achter mij er niet zo blij mee zijn. Ze zullen dan wel wat deukjes oplopen.”
“Ik bedoel dat je dan over de vluchtstrook gaat.”
“Het schijnt dat je niet over de vluchtstrook mag rijden en zeker niet achteruit rijden.”
“Het schijnt dat je niet over de vluchtstrook mag rijden en zeker niet achteruit rijden.”
“Zolang de politie het niet ziet, is er niks aan de hand.”
“Daar heb je helemaal gelijk in. Maar ik weet zeker dat ze het zullen zien, want ik sta als eerste voor de slagboom en de politie is er al. Ze zijn erg vlot vandaag.”
Ik zal maar niet de woorden herhalen die ik toen door de telefoon heen hoorde, maar het waren weer een heleboel nieuwe woorden.
Er viel niets meer aan te veranderen, ik zou moeten wachten tot de IJ-tunnel weer open gaat.
Ruim twee uur later werd de IJ-tunnel weer vrijgegeven en gingen de lichten weer op groen en de slagbomen weer omhoog. Ik ging er vanuit dat de planning de andere klant, die ik aan de andere kant van de IJ-tunnel op zou halen, had gebeld en zou zo door rijden. Maar ik zie de klant, die in een rolstoel zat, langs de weg staan. Ik ben bij hem gestopt en gevraagd of hij soms nog op mij stond te wachten. En dat stond hij.
“Waar bleef je nou?” vroeg de man, “Ik heb al een paar keer gebeld met Stadsmobiel en zij konden mij niet vertellen waar jij was en ze konden geen contact met jou krijgen.”
“Heel vreemd, want ik heb ze zelf een uurtje of twee geleden zelf gebeld dat ik klem stond voor de IJ-tunnel. Er was een te hoge vrachtwagen. Ik heb ze ook gevraagd of ze een andere auto konden sturen om u op te halen. Vandaar dat ik u bijna zo voorbij reed.”
Inmiddels stond de man met zijn rolstoel in de auto en kon ik verder rijden.
“Zou je nog even kunnen wachten met wegrijden? Ik zou het fijn vinden als je het volgende gesprek meeluistert.”
Ik zette de motor weer uit en draaide me half om naar de klant.
De klant zette zijn mobiele telefoon op speaker.
“Stadsmobiel.”
“Goedenavond. u spreekt met **** en ik zou graag willen weten wanneer ik nu word opgehaald.”
“We hebben helaas nog geen contact met de chauffeur kunnen krijgen. Wij snappen er ook niets van.”
“Zou u het nu nog een keertje willen proberen? Ik blijf wel even wachten.”
“Natuurlijk, meneer. Ik zal hem gelijk even bellen.”
Het bleef ruim een minuut stil.
“Hij neemt nog steeds zijn telefoon niet op, meneer.”
“Dat kan ook niet als hij bij de chauffeur niet overgaat.”
“Huh? Hoe bedoelt u?”
“Ik stond voor de deur op de chauffeur te wachten, toen ik zag dat de IJ-tunnel afgesloten werd. Ik had een voorgevoel dat de chauffeur al onderweg naar mij was vanuit Amsterdam Noord en ben dus maar blijven staan, want ik ken jullie praktijken inmiddels wel. Na ruim twee uur daar gestaan te hebben, zie ik de chauffeur langsrijden en begon te zwaaien met mijn armen. Gelukkig zag hij dat en is hij gestopt. De chauffeur vertelde mij dat hij gelijk jullie gebeld heeft om door te geven dat hij voor de IJ-tunnel vaststond en of jullie een ander wagen konden sturen. Hij vertelde mij ook dat zijn telefoon al die tijd niet is overgegaan.”
“De chauffeur kan zoveel zeggen, meneer. Die zeggen van alles om hun hachje te redden.”
“De chauffeur kan zoveel zeggen, meneer. Die zeggen van alles om hun hachje te redden.”
“Dus ik ben een leugenaar?” vroeg ik.
Even bleef het stil. Daarna hoorde we iemand zachtjes ‘SHIT’ zeggen.
“Toevallig zit er nog een klant in de auto,” ging ik verder, “dus die kan bevestigen dat ik jullie gebeld heb en dat jullie mij niet gebeld hebben.”
“Ik snap best dat er niet gelijk een andere auto voor mij is,” zei de klant, “maar als jullie gewoon de waarheid vertellen en zeggen dat de chauffeur vast staat voor de IJ-tunnel, dan weet ik dat het nog een paar uur kan duren. Dan kan ik weer naar binnen gaan en een bak koffie drinken ofzo. Maar nu heb ik, door jouw leugens, ruim twee uur buiten gestaan. En dat pik ik niet. Ik ga hier werk van maken en het laatste woord is hier nog niet over gesproken.”
De klant verbrak de verbinding.
Nog voor ik de motor kon starten ging mijn telefoon over en ik nam op. Omdat de meeste telefoontjes tijdens het rijden gedaan worden, is de telefoon zo ingesteld dat hij gelijk op speaker staat als er word opgenomen.
“Kan jij mij straks even bellen als jij de klant hebt afgezet?” vroeg dezelfde planner, “Dan kunnen we ons verhaal even op elkaar afstemmen.”
“Ik heb zo het idee dat het niet zal lukken.” vertelde ik de planner.
“Natuurlijk wel. Als wij hetzelfde verhaal vertellen, is er niks aan de hand.”
“Je vergeet alleen twee dingen. Ten eerste ga ik niet liegen om jouw leugens te verdoezelen. Ten tweede weet jij, als je had nagedacht, dat de autotelefoon zo is afgesteld dat hij gelijk op speaker gaat als ik opneem. Dus de klant heeft mee kunnen luisteren.”
De planner verbrak de verbinding zonder nog een woord te zeggen.
Nadat ik de twee klanten bij hun huis had afgezet, meldde ik me weer bij Stadsmobiel voor nieuwe ritten.
“Jij komt naar kantoor toe.” hoorde ik de planner briesen.
Ik ben ook naar het kantor toe gereden. Alleen niet het kantoor van Stadsmobiel, maar van mijn eigen baas, de VZA. Ik heb mijn chef het hele verhaal verteld, en het telefoonnummer van de twee klanten gegeven zodat hij mijn verhaal kon verifiëren en vroeg hem wat ik nu het beste kon doen. Ik maakte mijn chef duidelijk dat ik niet van plan was om naar het kantoor van Stadsmobiel te gaan rijden om een scheldkanonnade aan te horen van een leugenaar. Mijn chef was het daar helemaal mee eens en pakte de telefoon.
Al snel begreep ik dat mijn chef niet met die planner aan het bellen was, maar met een hoger geplaatste persoon. Ik hoorde mijn chef zeggen dat hij nu een chauffeur had die zo overstuur was dat het onverantwoord was om hem nog verder te laten rijden.
Nadat mijn chef de telefoon weer had neergelegd, vertelde hij mij dat ik nu naar huis kon gaan en dat ik morgen gewoon hier de auto weer zou ophalen en me dan moest ik me melden op het kantoor van Stadsmobiel, maar niet bij de planner, maar bij de hoogste baas van Stadsmobiel.
De directeur vroeg aan mij wat ik van de planner vond. Ik vertelde hem dat het een goede planner was, voor zeker 90% van zijn werk. Maar soms maakt hij een fout en wil hij dat iedereen er alles aan doet, ook liegen dus, om zijn fouten te verdoezelen. En aan dat soort spelletjes doe ik niet mee. Daarna mocht ik mijn hele versie van het verhaal vertellen en het bleek dat die compleet anders was dan wat de planner had verteld.
Zonder iets te zeggen, want ik had dit al verwacht en mij hier al op voorbereid, gaf ik de directeur een briefje waar twee namen en twee telefoonnummers op stonden. De directeur keek mij verbaasd aan.
“Dat zijn de namen en hun telefoonnummers van de klanten die op dat moment in mijn auto zaten. Het gaat om de bovenste naam, dat was de klant die ruim twee uur heeft zitten wachten voor zijn kantoor. Deze twee klanten zijn bereid om deze hele toestand toe te lichten. U kunt ze nu bellen als u wilt.”
“Nee, dat hoeft niet. Jouw baas vertelde al dat jij niet liegt.”
“Ik schiet daar ook niets mee op. Ook ik maak fouten, maar daar ga ik niet om liegen. Als ik een fout maak, ben ik degene die voor de gevolgen moet opdraaien en niet iemand anders. En doorgaans vallen de gevolgen wel mee als het eerlijk verteld word. Van liegen word het meestal erger en daar pas ik voor.”
“Ik schiet daar ook niets mee op. Ook ik maak fouten, maar daar ga ik niet om liegen. Als ik een fout maak, ben ik degene die voor de gevolgen moet opdraaien en niet iemand anders. En doorgaans vallen de gevolgen wel mee als het eerlijk verteld word. Van liegen word het meestal erger en daar pas ik voor.”
Ik heb er nooit meer iets van gehoord, maar ik heb daarna ook nooit meer die planner aan de telefoon gehad.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten