Ze hadden weer eens wat leuks bedacht, de bobo’s van het leger.
We zouden gaan zwemmen, want ze hadden een nieuwe zwemmer nodig die in wedstrijden mee kon doen. Ik vind zwemmen leuk, ben een echte waterrat geweest, maar wedstrijdzwemmen is niks voor mij. Klinkt zo competitief.
Dus zodra ik het hoorde, bracht ik weer eens een bezoekje aan mijn arts. Ik moest alleen nog iets verzinnen wat ik kon aanvoeren om niet te mogen zwemmen. Mijn ene hersencel maakte overuren, maar de korte wandeling naar de arts was voldoende om met iets geloofswaardig aan te komen.
Alhoewel . . . Geloofwaardig . . .
Ik had opeens een ontzettende last van mijn rechter bovenarm. Ik kon mijn arm niet eens meer boven mijn schouder krijgen en elke beweging met die arm, deed erg zeer.
Oké, heel erg geloofwaardig is het niet, maar bedenk maar eens wat in een wandeling van 3 minuten.
De arts onderzocht mijn arm en boog hem alle kanten op. Elke keer trok ik een pijnlijk gezicht, soms zei ik zelfs ‘auw!’ om het nog geloofwaardiger te maken. En het hielp.
Ik kreeg van de arts een briefje waarop stond dat ik geen zware dingen mocht tillen, niet mocht sporten en zwemmen valt onder sport.
En ik kreeg een tube met een zalfje erin. Dat moest ik 3 maal daags op mijn arm smeren. De arts wees mij nog even op de gebruiksaanwijzing en dat ik die goed moest opvolgen.
Na drie dagen moest ik weer bij de arts terugkomen.
Dat was voldoende, want het zwemmen was al de volgende dag.
Drie dagen later zat ik weer bij de arts. Hij vroeg hoe het nu met mijn arm ging. Ik vertelde hem dat het niet veel beter ging. Het niet sporten en dergelijke leek mij wel iets om vol te houden.
De arts vond het nog niet verstandig om mijn arm weer te gaan belasten, dus werd het briefje verlengd. Ik kreeg ook nog een nieuwe tube met zalf. Wederom vertelde de arts mij dat ik me goed aan de gebruiksaanwijzing moest houden.
Ik heb de arts maar niet verteld wat er helemaal bovenaan de gebruiksaanwijzing stond. Daar stond in grote letters:
GOED GESLOTEN HOUDEN
En dat heb ik dus ook gedaan. Het was daardoor alleen onmogelijk om het zalfje te gebruiken.
* * * * *
Vlak achter ons gebouw waar wij sliepen, zat een snackbar. Alleen erg jammer dat de poort van ons terrein zo ver weg zat. Wij konden vanuit het gebouw de snackbar zien, maar om er te komen, was het minstens een half uur lopen. En dus ook weer een half uur terug. Dan is het patatje al helemaal koud als je hem op de kamer wilt opeten.
Iemand was op onderzoek uitgeweest en had ontdekt dat in de struiken een poort in het hekwerk zat. En die poort zat niet op slot. Na hem heel voorzichtig open gedaan te hebben, want er kon mogelijk wel een alarm opzitten, ging hij zo naar de snackbar.
Wij wisten pas dat hij dat gedaan had, toen hij terug kwam met een dampende frikandel speciaal. Hij vertelde ons de sluiproute die hij had gevonden.
Nu konden we elke avond nog even naar de snackbar om wat te halen, als we laat op de avond nog wat trek kregen.
De volgende avond wilde iemand even wat halen bij de snackbar. Hij liep ons hele peloton af om te vragen wie er nog meer wat wilde en of er nog iemand mee wilde gaan. Nadat bijna iedereen wat besteld had, gingen ze met z’n tweeën op pad.
Toen de jongens de poort door wilden gaan, kwam net onze sergeant terug met een plastic tasje van de snackbar in zijn hand. Ook hij wist dus die sluiproute.
Hij zag de jongens en had door dat de jongens hem ook hadden gezien. Zonder een woord te zeggen kwam hij de poort door en hield zelfs de poort nog even open voor de jongens.
Dat was weer een meevaller. Natuurlijk kon de sergeant er niks van zeggen, want ook hij was in overtreding.
De jongens hadden besteld in de snackbar en even later waren ze weer op de terugweg naar ons gebouw.
Maar . . .
Nu zat het hek wel op slot en konden ze er niet meer in.
De jongens konden het hele stuk om gaan lopen en kwamen met koud eten het gebouw weer ingelopen. Sommigen lieten zich niet kennen en aten het op. Anderen gooiden het gelijk de prullenbak in. Koude patat is niet te vreten.
Na het ochtendappel van de volgende dag moesten we rond de sergeant gaan staan. Hij vroeg ons of het koude snackbarvoer lekker was. Na ons antwoord dat het niet te vreten was, had de sergeant een brede glimlach om zijn mond. Hier had hij zich erg op zitten verkneukelen.
Daarna legde hij ons uit dat die poort altijd op slot zat, alleen was een collega hem één keer vergeten op slot te doen toen hij terug kwam van de snackbar. Dat was dezelfde avond dat één van ons ontdekte dat die poort niet op slot zat.
Helaas hebben we maar één keer kunnen genieten van de sluiproute, al hadden we dat liever op de terugweg van de snackbar gehad en niet op de heenweg.
We zouden gaan zwemmen, want ze hadden een nieuwe zwemmer nodig die in wedstrijden mee kon doen. Ik vind zwemmen leuk, ben een echte waterrat geweest, maar wedstrijdzwemmen is niks voor mij. Klinkt zo competitief.
Dus zodra ik het hoorde, bracht ik weer eens een bezoekje aan mijn arts. Ik moest alleen nog iets verzinnen wat ik kon aanvoeren om niet te mogen zwemmen. Mijn ene hersencel maakte overuren, maar de korte wandeling naar de arts was voldoende om met iets geloofswaardig aan te komen.
Alhoewel . . . Geloofwaardig . . .
Ik had opeens een ontzettende last van mijn rechter bovenarm. Ik kon mijn arm niet eens meer boven mijn schouder krijgen en elke beweging met die arm, deed erg zeer.
Oké, heel erg geloofwaardig is het niet, maar bedenk maar eens wat in een wandeling van 3 minuten.
De arts onderzocht mijn arm en boog hem alle kanten op. Elke keer trok ik een pijnlijk gezicht, soms zei ik zelfs ‘auw!’ om het nog geloofwaardiger te maken. En het hielp.
Ik kreeg van de arts een briefje waarop stond dat ik geen zware dingen mocht tillen, niet mocht sporten en zwemmen valt onder sport.
En ik kreeg een tube met een zalfje erin. Dat moest ik 3 maal daags op mijn arm smeren. De arts wees mij nog even op de gebruiksaanwijzing en dat ik die goed moest opvolgen.
Na drie dagen moest ik weer bij de arts terugkomen.
Dat was voldoende, want het zwemmen was al de volgende dag.
Drie dagen later zat ik weer bij de arts. Hij vroeg hoe het nu met mijn arm ging. Ik vertelde hem dat het niet veel beter ging. Het niet sporten en dergelijke leek mij wel iets om vol te houden.
De arts vond het nog niet verstandig om mijn arm weer te gaan belasten, dus werd het briefje verlengd. Ik kreeg ook nog een nieuwe tube met zalf. Wederom vertelde de arts mij dat ik me goed aan de gebruiksaanwijzing moest houden.
Ik heb de arts maar niet verteld wat er helemaal bovenaan de gebruiksaanwijzing stond. Daar stond in grote letters:
GOED GESLOTEN HOUDEN
En dat heb ik dus ook gedaan. Het was daardoor alleen onmogelijk om het zalfje te gebruiken.
* * * * *
Vlak achter ons gebouw waar wij sliepen, zat een snackbar. Alleen erg jammer dat de poort van ons terrein zo ver weg zat. Wij konden vanuit het gebouw de snackbar zien, maar om er te komen, was het minstens een half uur lopen. En dus ook weer een half uur terug. Dan is het patatje al helemaal koud als je hem op de kamer wilt opeten.
Iemand was op onderzoek uitgeweest en had ontdekt dat in de struiken een poort in het hekwerk zat. En die poort zat niet op slot. Na hem heel voorzichtig open gedaan te hebben, want er kon mogelijk wel een alarm opzitten, ging hij zo naar de snackbar.
Wij wisten pas dat hij dat gedaan had, toen hij terug kwam met een dampende frikandel speciaal. Hij vertelde ons de sluiproute die hij had gevonden.
Nu konden we elke avond nog even naar de snackbar om wat te halen, als we laat op de avond nog wat trek kregen.
De volgende avond wilde iemand even wat halen bij de snackbar. Hij liep ons hele peloton af om te vragen wie er nog meer wat wilde en of er nog iemand mee wilde gaan. Nadat bijna iedereen wat besteld had, gingen ze met z’n tweeën op pad.
Toen de jongens de poort door wilden gaan, kwam net onze sergeant terug met een plastic tasje van de snackbar in zijn hand. Ook hij wist dus die sluiproute.
Hij zag de jongens en had door dat de jongens hem ook hadden gezien. Zonder een woord te zeggen kwam hij de poort door en hield zelfs de poort nog even open voor de jongens.
Dat was weer een meevaller. Natuurlijk kon de sergeant er niks van zeggen, want ook hij was in overtreding.
De jongens hadden besteld in de snackbar en even later waren ze weer op de terugweg naar ons gebouw.
Maar . . .
Nu zat het hek wel op slot en konden ze er niet meer in.
De jongens konden het hele stuk om gaan lopen en kwamen met koud eten het gebouw weer ingelopen. Sommigen lieten zich niet kennen en aten het op. Anderen gooiden het gelijk de prullenbak in. Koude patat is niet te vreten.
Na het ochtendappel van de volgende dag moesten we rond de sergeant gaan staan. Hij vroeg ons of het koude snackbarvoer lekker was. Na ons antwoord dat het niet te vreten was, had de sergeant een brede glimlach om zijn mond. Hier had hij zich erg op zitten verkneukelen.
Daarna legde hij ons uit dat die poort altijd op slot zat, alleen was een collega hem één keer vergeten op slot te doen toen hij terug kwam van de snackbar. Dat was dezelfde avond dat één van ons ontdekte dat die poort niet op slot zat.
Helaas hebben we maar één keer kunnen genieten van de sluiproute, al hadden we dat liever op de terugweg van de snackbar gehad en niet op de heenweg.
Deze reactie is verwijderd door een blogbeheerder.
BeantwoordenVerwijderen